Archeologie in Koekelare

Sinds 1981 gebeuren er op het grondgebied van Koekelare archeologische opgravingen. Een groepje mensen zet zich daar voor in en richtte daartoe een vereniging op, Spaenhiers. Die naam komt van spadeniers, werklui met een spade. De Oostenrijkse en Franse overheden vorderden eertijds spitters in Koekelare en omstreken op.

Met steun van de gemeente, de provincie en, via het Instituut voor het Archeologisch Patrimonium (IAP), ook van het Vlaamse Gewest – zetten de Spaenhiers geregeld een opgravingscampagne van een bedreigde site op (van 1987 tot 1999 de Oosthofsite).

De resultaten van die opgravingen verdubbelden de kennis over het verleden van Koekelare. Vondsten (klingen, schrabber, pijlpunten) en sporen gaan nu terug tot de Brons- en IJzertijd (2de en 1ste millennium v.C.).
Voorheen waren er maar gissingen over de Romeinse aanwezigheid in Koekelare, vondsten brachten zekerheid. Tal van karrensporen, een voorraadkuil en een brandresten graf uit de Gallo-Romeinse periode (2e-3e eeuw) verwijzen naar een nederzetting.
Over de middeleeuwse Koekelare (eerste vermelding 847) bestaan er weinig geschreven documenten: ook hier vult het bodemarchief aan. Zelfs voor de recente periodes leveren opgravingen nieuwe gegevens voor de lokale geschiedenis op.

Archeoloog Marc Dewilde begeleidde het deskundig onderzoek van bodemsporen en vondsten.
Het vormt de basis voor een zorgvuldige reconstructiepoging van de geschiedenis van de Koekelaarse gemeenschap.

Door een verandering in de wetgeving spitsen Spaenhiers zich tegenwoordig toe op de opvolging van opgravingen.

Eigen onderzoek en opvolging